8. Instellingen

Home

#9. Instellingen

  1. Gebruikers
  2. Autorisatie
  3. Melding & Taak
  4. Inrichting
  5. Coördinatie

#9.1 Gebruikers

Inbisco Vault bemachtigt alle Inbisco Blue-toepassingen met authenticatie. In deze toepassing kan je rollen en gebruikers bewerken.

#9.1.1. Gebruikers en rollen (vault)

Hier maak je nieuwe gebruikers aan en kan je nieuwe backhand rollen aanmaken binnen InbiscoBlue.

#9.1.1.1 Rollen aanmaken

  1. Klik op ‘Gebruikers en rollen’.

  2. Je gaat nu naar de InbiscoBlue Vault.

  3. Klik op ‘’Roles’’ om een nieuwe vault role (bijv. admin) aan te maken.

  4. Klik op ‘’Create Role’’.

  5. Vul de naam van de rol in.

  6. Na het invullen van de naam kan je kiezen de rol autorisatie te geven over verschillende onderdelen van InbiscoBlue.

  7. Klik op ‘’Save’’ om hem op te slaan.

#9.1.1.2 User aanmaken

  1. Klik op ‘’Gebruikers en rollen’’.

  2. Klik op ‘’Users’’ links in het scherm.

  3. Klik rechts in het scherm op ‘’Create User’’ om een nieuwe user aan te maken.

  4. Klik op blokje ‘’Send user mail’’ om een mailtje sturen naar de nieuwe gebruiker. Hiermee kan de user zijn eigen wachtwoord creëren.

  5. Rechts kan je een vault role (bijv. admin) toewijzen aan de nieuwe user.

  6. Klik op ‘’Create’’ om hem aan te maken.

#9.2 Autorisatie

Je kunt een rol bevoegd maken voor een actie door de checkbox in de bijbehorende cel aan te vinken in het autorisatie menu. Als je een bevoegdheid wilt wegnemen dan kan je de op het vinkje in de bijbehorende cel klikken.

#9.2.1 Mensen autoriseren (algemeen)

  1. Klik op ‘’Autorisatie’’.

  2. Vink boxjes aan om bepaalde rollen bevoegdheid te geven voor de aangegeven functie.

#9.2.2 Mensen autoriseren (Per meldingsoort)

  1. Klik op ‘’Autorisatie’’.

  2. Klik op het tabblad waar een plusje op staat weergegeven.

  3. Selecteer een meldingsoort.

  4. Er is nu een extra tabblad aangemaakt.

  5. Vink boxjes aan om bepaalde rollen bevoegdheid te geven voor de aangegeven functie voor de geselecteerde meldingsoort.

#9.2.3 Tabblad verwijderen

  1. Houd je muiswijzer op een tabblad.

  2. Klik op het vuilnisbakje om een tabblad te verwijderen

#9.3 Melding & Taak

Onder het kopje Meldingen & Taak kan je twee verschillende zaken instellen. Je kan bepalen welke velden er terug komen in je verschillende melding soorten en taak soorten en je kan hier taak sjablonen aanmaken en bepalen onder welke voorwaarde deze taken automatisch aangemaakt worden.

#9.3.1 Melding velden

#9.3.1.1 Custom veld toevoegen

  1. Ga in ‘’Instellingen’’ naar ‘’Melding velden’’

  2. Klik op het tabblad ‘’Custom melding velden’’.

  3. Klik rechts bovenin het scherm op “Veld toevoegen’’ om een nieuw custom veld aan te maken.

  4. Onder het kopje ‘’Label’’ kan je het veld een naam geven.

  5. Onder het kopje ‘’Type’’ kies je wat voor soort vraag je in je melding wilt hebben. (bijv. een vraag met een dropdown menu).

  6. Onder het kopje ‘’Meldingsoorten’’ kies je bij welke melding type het veld te voorschijn moet komen.

  7. Onder het kopje ‘’Meldingsoort specificaties’’ kan je nog verder specificeren wanneer het veld beschikbaar wordt gesteld.

  8. Klik naast veld informatie op de knop ‘’Toevoegen’’ om informatie aan een meldingsveld toe te voegen.

#9.3.1.2 Custom melding veld type ‘’Object’’ beheren

  1. Klik op het tabblad ‘’Custom melding velden’’ .

  2. Klik aan het einde van een regel op de ronde knop met 3 verticale puntjes.

  3. Klik op ‘’Custom veld objecten’’ om het dropdown menu in een meldingsoort type ‘’object’’ in te vullen.

  4. Klik op ‘’Bewerken’’ om het eerder aangemaakte veld aan te passen naar wens.

  5. Klik op ‘’Verwijderen’’ om het custom veld te verwijderen.

#9.3.1.3 Custom melding veld type ‘’Objecten boom’’ beheren

Info: Een ‘objecten boom is een schematische stamboom structuur waarin objecten in categorieën en ondercategorieën zijn ondergedeeld, waardoor de samenhang binnen en tussen object families zichtbaar wordt.

  1. Klik op het tabblad ‘’Custom melding velden’’ .

  2. Klik aan het einde van een regel op de ronde knop met 3 verticale puntjes.

  3. Klik op ‘’Veld boom items’’ .

  4. Klik op ‘’Voeg boom item toe’’ om hoofd objecten aan te maken.

  5. Klik vervolgens op het ‘’plusje’’ aan de rechterkant van de regel, waaraan je subobjecten wilt koppelen. Dit kan je blijven herhalen ook op de secundaire regels.

  6. Klik op de ‘’overlappende vierkantjes’’ om een regel te kopiëren.

  7. Klik op het ‘’kladblokje’’ om de regel te bewerken.

  8. Klik op het ‘’vuilnisbakje’’ om de regel te verwijderen.

  9. Klik op ‘’Vorige’’ om terug te gaan naar het overzicht met custom velden.

  10. Klik op ‘’Bewerken’’ om het eerder aangemaakte veld aan te passen naar wens.

  11. Klik op ‘’Verwijderen’’ om het custom veld te verwijderen.

#9.3.1.4 Statische melding velden beheren

  1. Klik op tabblad ‘’Statische melding velden’’

  2. Klik op het knopje met een potloodje rechts om de statische melding velden van extra informatie te voorzien.

#9.3.1.5 Veld posities

Onder het kopje veld posities beheren kan je bepalen bij welke meldingsoorten en op welk moment een veld beschikbaar wordt in een melding.

  1. Klik op het tabblad van het veld wat je wil configureren.

  2. Geef door middel van vinkjes aan wanneer/ of een meldingsoort het veld laat zien.

  3. Door het vakje verplicht aan te vinken, kan je ook een veld verplicht maken bij het maken van een melding.

#9.3.2 Taakvelden

  1. Onder het kopje taakvelden kan je aangeven welke velden er terug moeten komen bij het aanmaken voor een taak. Deze zijn voorgedefinieerd.

  2. Geef door middel van vinkjes aan welke velden wanneer/ of een veld terug moet komen in het aanmaken van een taak.

#9.3.3 Taaksjablonen

Onder het kopje taaksjablonen kan je, door je vooraf gedefinieerde taak pakketten aanmaken en beheren.

#9.3.3.1 Taaksjabloon aanmaken

  1. Klik rechts bovenin het scherm op ‘’Taaksjabloon aanmaken’’.

  2. Vul de gewenste naam en omschrijving in.

  3. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.3.3.2 Taaksjabloon vullen met taken

  1. Klik op de aangemaakte sjabloon.

  2. Klik op ‘’Sjabloon taak aanmaken’’.

  3. Maak de taak als gewoonlijk aan en klik op ‘’Bewaren’’.

#9.3.4 Melding regels

Onder het kopje melding regels kan je een voorwaarde aanmaken waaraan een melding moet voldoen om de optie te krijgen om een sjabloon te kunnen gebruiken. Bijvoorbeeld een aantal taken die altijd gedaan moeten worden aan het begin van een audit. In dit geval maak je een regel aan, waarin staat dat het een audit moet zijn om deze taaksjabloon aan de melding toe te voegen.

#9.3.4.1 Melding regel toevoegen

  1. Klik op ‘’Melding regel toevoegen’’.

  2. Geef je regel een naam/ omschrijving.

  3. Selecteer onder ‘’Condities’’ de voorwaarde voor deze regel.

  4. Voeg onder het kopje ‘’Taaksjablonen’’ een eerder aangemaakte taak sjabloon toe.

  5. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.3.4.2 Melding regel aanpassen/ verwijderen

  1. Klik op het kladblokje om een regel aan te passen

  2. Klik op het vuilnisbakje om een regel te verwijderen

#9.4 Inrichting

#9.4.1 Bedrijven

Bedrijven kunnen alleen door Inbisco aangemaakt worden. Neem hiervoor contact op met je accountmanager.

#9.4.2 Meldingsoorten en specificaties

Onder het kopje ‘’meldingsoorten en specificaties’’ kan je je eigen melding soorten aanmaken en beheren.

#9.4.2.1 Melding soort aanmaken

  1. Klik aan de rechterkant op ‘’Aanmaken meldingsoort’’.

  2. Geef de nieuwe melding soort onder het kopje omschrijving een naam/ omschrijving.

  3. Voeg een kleur toe door op het vakje onder kleur te klikken. (optioneel)

  4. Onder het kopje route kies je welke flow/routing de melding gebruikt.

  5. Door aan te vinken kan je de melding standaard maken en het veld oorzaak/gevolg aan of uit zetten.

  6. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.2.2 Volgorde melding soorten veranderen

De volgorde van je dashboard wordt bepaald door de volgorde van melding types in dit overzicht.

Je kunt de volgorde bepalen door de verschillende regels te verslepen.

#9.4.2.3 Meldingsoort specificaties

  1. Klik aan de rechterkant op het bolletje met 3 verticale stipjes.

  2. Klik op ‘’Toevoegen specificatie’’.

  3. Geef de specificatie een naam/ omschrijving.

  4. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.2.4 Meldingsoort bewerken

  1. Klik aan de rechterkant op het bolletje met 3 verticale stipjes.

  2. Klik op ‘’Bewerken’’

  3. Klik op ‘’Bewaren’’

#9.4.2.5 Meldingsoort specificatie bewerken

  1. Klik op het pijltje links naast de omschrijving van de meldingsoort om de specificaties van die meldingsoort uit te klappen.

  2. Klik aan de rechterkant op het bolletje met 3 verticale stipjes.

  3. Klik op ‘’Bewerken’’

  4. Klik op ‘’Bewaren’’

Als je rechts bovenin een link in je header wilt naast je gebruikersnaam die verwijst naar belangrijke websites, kan je hier een link aanmaken.

  1. Klik op ‘’Voeg custom link toe’’

  2. Geef je Custom link een naam.

  3. Kopieer je gewenste link en plak deze onder het kopje Url.

  4. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.4 Formulieren

Onder het kopje formulieren kan je formulieren aanmaken, die gekoppeld kunnen worden aan taken in meldingen.

#9.4.4.1 Aanmaken nieuw formulier

  1. Klik op ‘’Nieuw formulier’’.

  2. Geef het formulier een naam en beschrijf waar het voor gebruikt wordt.

  3. Vul aanvullende info in.

  4. Kies onderin het type melding waar het formulier aan gekoppeld is.

  5. Klik ‘’Maak formulier’’.

#9.4.4.2 Formulier vullen

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het formulier vormgegeven kan worden.

  1. Klik rechts bovenin het scherm op “Nieuw formulier” om een nieuw formulier te starten. Als je een bestaand formulier wil bewerken klik deze dan aan.

  2. Vul de header van het formulier in en geef eventuele uitleg.

  3. Wanneer je formulier is gemaakt, ga je terug naar je formulier overzicht.

  4. Klik op een willekeurig formulier.

  5. Je komt nu in de ‘’Form builder’’.

  6. Aan de rechterkant van het scherm kan je nu kiezen wat voor vraag je in het formulier wilt zetten. Je kunt kiezen uit 5 verschillende type vragen:

#Open vraag
  1. Klik op het ‘’A’’ icoontje.

  2. Stel de vraag op.

  3. Onderin het vraagvak kan je kiezen de vraag verplicht te maken, of het een antwoord mag hebben met meerdere regels en of je er een omschrijving bij wilt geven.

#Nummer vraag
  1. Klik op het ‘’Agenda’’ icoontje.

  2. Stel de vraag op.

  3. Onderin het vraag vak kan je kiezen de vraag verplicht te maken, of het antwoord in decimaal mag en of je er een omschrijving bij wilt geven.

#Meerkeuzen vraag
  1. Klik op het ‘’Meerkeuzen’’ icoontje.

  2. Stel de vraag op.

  3. Als je éénmalig antwoorden wilt aanmaken; klik op ‘’Optie toevoegen’’ en stel het antwoord op.

  4. Als je éénmalig herbruikbare antwoorden wilt aanmaken; klik op ‘’Maak een optie groep’’.

  1. Geef de optiegroep een naam.

  2. Geef met de schuivers aan of de antwoorden hergebruikt mogen worden.

  3. Als je een puntenvraag hebt aangemaakt, kan je ervoor kiezen deze zichtbaar te maken voor de persoon die het formulier invult.

  4. Maak opties aan, zoals beschreven bij een éénmalig antwoord.

  5. Klik op ‘’Bewaren’’

Onderin het vraagvak kan je kiezen de vraag verplicht te maken, of het een punten vraag is, of er meerdere antwoorden goed kunnen zijn en of je er een omschrijving bij wilt geven.

#Datum & tijd vraag
  1. Klik op het ‘’Agenda’’ icoontje.

  2. Stel de vraag op.

  3. Onderin het vraag vak kan je kiezen de vraag verplicht te maken, of het om de datum, tijd of beiden gaat en of je er een omschrijving bij wilt geven.

#Keuzelijst vraag
  1. Klik op het ‘’Dropdown’’ icoontje.

  2. Stel de vraag op.

  3. Klik op ‘’Of selecteer optiegroep’’ als je een bestaande optie groep wilt gebruiken.

  4. Klik op ‘’Maak optiegroep’’ als je een nieuwe optiegroep wilt aanmaken.

  1. Geef de keuzelijst een naam.

  2. Klik op ‘’Aanmaken’’.

  3. Klik op het plusje aan de rechterkant om een optie toe te voegen.

  4. Klik op ‘’Bewaren’’

  1. Onderin het vraag vak kan je kiezen de vraag verplicht te maken, of het een meervoudig antwoord is en of je er een omschrijving bij wilt geven.

#Formulier sectie toevoegen
  1. Klik op het ‘’Lege pagina’’ icoontje om een nieuwe kop te geven voor een nieuw onderdeel van het formulier.

#9.4.4.3 Opslaan formulier

Het formulier slaat automatisch op.

#9.4.4.4 Formulier goedkeuren voor gebruik

Bovenaan het formulier kan je onder het kopje ‘’Status’’ door op het vinkje te klikken, het formulier goedkeuren voor gebruik.

#9.4.5 Type gekoppelde meldingen

Als je je meldingen wilt koppelen om een samengesteld dossier te creëren, kan je onder dit kopje instellen welke tekst je ziet bij de link naar een melding toe en van een melding vandaan. Dit betekend dat je onderscheid maakt tussen de hoofd melding en de meldingen die je daar aan linkt.

#9.4.5.1 Type aanmaken

  1. Klik op ‘’Aanmaken type’’.

  2. Geef een omschrijving aan het type.

  3. Onder het kopje ‘’Naar buiten’’ geef je aan wat de koppeling is vanuit de hoofd melding naar de gekoppelde meldingen.

(Voorbeeld: Als je een audit melding hebt, kunnen daar verbetervoorstellen meldingen uit voortvloeien. in dat geval is de koppeling verbetervoorstellen.)

  1. Onder het kopje ‘’Naar binnen’’ geef je aan wat de koppeling is vanuit gekoppelde meldingen naar de hoofd melding toe.

(Voorbeeld: Als je een verbetervoorstel melding hebt, die voort is gekomen uit een audit, is de koppeling audit.)

  1. klik op ‘’Bewaren’’

#9.4.6 Documenttypes

Onder dit kopje kan je documenttypes aanmaken. Met Documenttypes kan je de aan een melding toegevoegde documenten classificeren en daarmee bepalen of het zichtbaar is voor klanten.

Document type aanmaken

  1. Klik op ‘’Aanmaken documenttype’’

  2. Geef het documenttype een naam.

  3. Voeg een kleur toe.

  4. Vink aan of het zichtbaar mag zijn voor klanten.

  5. Klik op ‘’Bewaren’’

#9.4.7 Oorzaken

Onder dit kopje kan je oorzaken aanmaken die later bij ‘’oorzaken en gevolgen’’ binnen meldingen ingevuld kunnen worden. Dit is van belang voor de mogelijkheid om een root cause analysis te maken.

#9.4.7.1 Aanmaken oorzaak

  1. Ga naar Oorzaak in Instellingen.

  2. Klik op Aanmaken oorzaak.

  3. Geef de oorzaak een groepsnaam.

  4. Omschrijf de oorzaak.

  5. Klik op Bewaren.

#9.4.7.2 Tabblad “Overzicht”

Onder dit tabblad vind je een overzicht van oorzaken, die gelinkt zijn aan een meldingsoort

#9.4.7.3 Tabblad “Instellingen”

Geef hier aan of het mogelijk moet zijn om meerdere oorzaken aan te klikken.

#9.4.8 Gevolgen

Onder dit kopje kan je gevolgen aanmaken die later bij oorzaken en gevolgen binnen meldingen ingevuld kunnen worden. Dit is van belang voor de mogelijkheid om een root cause analysis te maken.

#9.4.8.1.Aanmaken gevolg

  1. Ga naar Gevolg in Instellingen.

  2. Klik op Aanmaken gevolg.

  3. Geef het gevolg een groepsnaam.

  4. Omschrijf het gevolg.

  5. Klik op Bewaren.

#9.4.8.2 Tabblad “Overzicht”

Onder dit tabblad vind je een overzicht van gevolgen, die gelinkt zijn aan een meldingsoort.

#9.4.8.3 Tabblad “Instellingen”

Geef hier aan of het mogelijk moet zijn om meerdere gevolgen aan te klikken in een melding.

#9.4.9 Prioriteiten

Onder dit kopje kunt u instellen welke prioriteit types er terug komen in uw meldingen.

#9.4.9.1 Toevoegen prioriteit

  1. Klik op Toevoegen prioriteit.

  2. Omschrijf de prioriteit.

  3. Geef de prioriteit een kleur

  4. Klik op Bewaren.

#9.4.9.2 Volgorde van prioriteiten bepalen

Sleep door middel van het aanklikken van de vier horizontale streepjes aan de linkerkant de prioriteiten naar de juiste volgorde.

#9.4.10 Herhaalde meldingen

Onder dit kopje kan je monitoren welke, en wanneer meldingen er automatisch geplaatst worden.

  • Ga naar Herhaalde meldingen in Instellingen.

  • Klik op het Kladblok icoontje om de timing van de automatische meldingen aan te passen.

  • klik op het Vuilnisbak icoontje om een automatische melding te verwijderen.

#9.4.11 Locaties

Onder dit kopje kan je de locaties die van belang zijn voor meldingen aanmaken en verwijderen.

#9.4.11.1 Aanmaken locatie

  1. Klik op Aanmaken locatie.

  2. Omschrijf de locatie.

  3. Klik op Bewaren.

#9.4.12 Objecten

Onder dit kopje kan je objecten die van belang zijn voor meldingen, denk hierbij aan een productie onderdeel, waarop je zou willen rapporteren, aanmaken, monitoren en verwijderen.

#9.4.12.1 Object aanmaken

  1. Klik op ‘’Aanmaken object’’.

  2. Geef het object een code, dit komt van toepassing wanneer je hier op zou willen rapporteren.

  3. Geef het object een naam/ omschrijving.

  4. Vink ‘’Hoofdobject’’ aan, als het om een hoofdobject gaat. (Hierdoor kan je filteren op de belangrijkste objecten.

  5. Klik op ‘’Voeg onderdeel toe’’ als je door wilt filteren naar specifieke onderdelen van het object.

  6. Hier kan je sub objecten toevoegen om beter te kunnen specificeren binnen een melding.

  7. Klik op ‘’Selecteer’’.

  8. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.12.2 Objecten beheren

  • Klik op het ‘’Kladblok’’ icoontje om een object aan te passen.

  • Klik op het ‘’Vuilnisbak’’ icoontje om een object te verwijderen.

#9.4.13 Service Level Agreement

Onder dit kopje kan je SLA’s (Service Level Agreements) toevoegen en aanpassen. Deze kan je bij het aanmaken koppelen aan verschillende meldingsoorten. Binnen een SLA kan je per bedrijf, opdrachtgever en meldingsoort een regel opstellen, die bepaalt hoeveel tijd en welke dagen je krijgt bij de gekozen prioriteit.

#9.4.13.1 SLA aanmaken

  1. Klik op ‘’Toevoegen SLA’’.

  2. Omschrijf de SLA.

  3. Selecteer voor welke variabelen de SLA’s gelden.

  4. Klik op ‘’Toevoegen regel’’.

  5. Selecteer voor welke prioriteit deze regel geldt.

  6. Vul de afgesproken responstijd en bijpassende deadline in en geef aan wat de werkdagen zijn voor deze prioriteit.

  7. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.14 Processen

Indien je ook gebruik maakt van de Procesmanager kan je onder dit kopje je bedrijfsprocessen importeren om vervolgens te kunnen vermelden bij een melding.

Indien je je processen niet in de PM hebt staan kan je zelf procesnamen toevoegen om vervolgens toch je bedrijfsprocessen bij een melding te vermelden.

#9.4.14.1 Proces aanmaken

  1. Klik op ‘’Aanmaken Proces’’.

  2. Geef je proces een code en een naam/ omschrijving.

  3. Geef aan voor welke bedrijven dit proces geldig is.

  4. Geef aan wie de proceseigenaar is.

  5. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.14.2 Processen beheren

  • Klik op het ‘’Kladblok’’ icoontje om een proces aan te passen.

  • Klik op het ‘’Vuilnisbak’’ icoontje om een proces te verwijderen.

#9.4.15 Huisstijl

Onder dit kopje kan je de stijl van IRIS aanpassen. Denk hierbij aan de gebruikte kleuren en een bedrijfslogo.

  1. Klik op ‘’Bladeren….’’

  2. Zoek het gewenste logo op, op je PC.

  3. Klik op ‘’Openen’’

  4. Klik op ‘’Bewaren’’

#9.4.16 Specifieke kosten types

Onder dit kopje kan je bepalen kosten specificeren. Deze kosten kan je in meldingen invullen onder de betreffende specificatie. Denk hierbij aan bijv. ‘’Personeelskosten’’.

#9.4.16.1 Specifieke kosten type toevoegen

  1. Ga naar ‘’Specifieke kosten type’’ in ‘’Instellingen’’.

  2. Klik op ‘’Specifieke kosten type toevoegen’’.

  3. Geef het specifieke kosten type een naam.

  4. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.4.16.2 Specifieke kosten type beheren

  • Klik op het ‘’Kladblok icoontje’’ om een Specifieke kosten type aan te passen.

  • Klik op het ‘’Vuilnisbak icoontje’’ om een Specifieke kosten type te verwijderen.

#9.5 Coördinatie

#9.5.1 Routing en statussen

Onder dit kopje maakt je de verschillende status flows aan, die gekoppelt worden aan je melding types. In andere woorden beschrijf je hier de stappen, die een melding soort doorloopt.

#9.5.1.1 Nieuwe routing aanmaken

  1. Klik op het ‘’Plus’’ icoontje naast de tabbladen van bestaande status flows.

  2. Geef de route een naam/ omschrijving.

  3. Klik op ‘’Bewaren’’.

  4. Klik op het tabblad ‘’Teken’’ om een stap in de nieuwe flow aan te maken.

  5. Klik op één van de lege vakjes waar de statusflow gaat komen.

  6. Geef de nieuwe stap in de flow een code. Gebruikelijk verloopt een flow van de eerste stap (10) tot de laatste stap (100) maar mag naar eigen inzicht ingedeeld worden.

  7. Geef de stap een naam/omschrijving.

  8. Geef de stap een eventuele kleur.

  9. Klik op ‘’Bewaren’’.

  10. Herhaal dit proces voor elke stap die je in de statusflow wilt hebben.

#9.5.1.2 Stappen verbinden

  1. Klik op het tabblad ‘’Teken’’.

  2. Klik op één van de stappen en houd je muisknop ingedrukt.

  3. Sleep van stap naar stap terwijl je je linkermuisknop ingedrukt houdt.

  4. Indien een pijl door een ballonnetje heen loopt, kun je op ‘’Aanwijzer’’ klikken om de lijn te buigen naar een beter positie.

4.1 Klik op de betreffende lijn.

4.2 De lijn wordt rood en er verschijnen twee vierkantjes op de lijn.

4.3 Klik op één van de vierkantje en houdt je muisknop ingedrukt om de positie van de lijn aan te passen.

#9.5.1.3 Statusflow opslaan

Klik op ‘’Bewaren statusflow’’ om je routing op te slaan. Je krijgt hiervan geen notificatie, maar als je de pagina verlaat en de flow nog niet is opgeslagen krijg je op dat moment nog een kans om dit te doen.

#9.5.1.4 Automatische acties status instellen

  1. Klik op het tabblad ‘’Aanwijzer’’.

  2. Klik op de status waaraan je een actie wilt koppelen. Er verschijnt nu een menu met drie tabbladen.

  3. Klik daar op tabblad ‘’Acties’’.

  4. Vink aan welke actie er automatisch uitgevoerd moet worden, wanneer een melding bij deze status komt.

#9.5.1.5 Verplichte velden instellen

  1. Klik op het tabblad ‘’Aanwijzer’’.

  2. Klik op de status waar je bepaalde velden verplicht wilt stellen. Er verschijnt nu een menu met drie tabbladen.

  3. Klik daar op tabblad ‘’Verplichte velden’’’.

  4. Vink aan welke velden je verplicht ingevuld wilt hebben wanneer een melding bij deze status komt.

#9.5.1.6 Automatische triggers instellen

Een trigger bij een pijl zorgt ervoor dat de status automatisch verandert, wanneer er aan bepaalde eisen (triggers) voldaan wordt.

  1. Klik op het tabblad ‘’Aanwijzer’’.

  2. Klik op het pijltje waaraan je een trigger wilt koppelen. Er verschijnt nu een menu met vier tabbladen.

  3. Klik daar op tabblad ‘’Trigger’’.

  4. Vink aan onder welke voorwaarde een status automatisch mag veranderen in een volgende stap in de flow.

#9.5.1.7 Automatische acties route instellen

  1. Klik op het tabblad ‘’Aanwijzer’’.

  2. Klik op het pijltje waaraan je een actie wilt koppelen. Er verschijnt nu een menu met vier tabbladen.

  3. Klik daar op tabblad ‘’Actie’’.

  4. Vink aan welke actie er automatisch uitgevoerd moet worden, wanneer de route actief wordt.

#9.5.1.8 Autorisatie toewijzen status

Hier geef je aan welke rollen permissie hebben om deze status toe te wijzen, de globale permissie om de status te veranderen heeft voorrang op deze rollen.

  1. Klik op het tabblad ‘’Aanwijzer’’.

  2. Klik op het pijltje waaraan je de specifieke autorisatie wilt koppelen. Er verschijnt nu een menu met vier tabbladen.

  3. Klik op het tabblad ‘’Autorisatie’’.

  4. Vink aan welke rollen er permissie hebben om deze status toe te wijzen.

#9.5.1.9 Voorwaarde volgende status instellen

Hier kun je instellen aan welke voorwaarden moet worden voldaan, voordat de volgende status gezet kan worden. Als de voorwaarden niet worden voldaan, dan krijgt de gebruiker hierover een melding te zien.

  1. Klik op het tabblad ‘’Aanwijzer’’.

  2. Klik op het pijltje waaraan je specifieke voorwaarde wilt koppelen. Er verschijnt nu een menu met vier tabbladen.

  3. Klik op het tabblad ‘’Voorwaarde’’.

  4. Vink aan aan welke voorwaarde de melding moet voldoen om naar de volgende status te mogen gaan.

#9.5.1.10 Notificaties instellen

Onder deze knop kun je de instellingen bepalen rondom wie, wanneer notificaties krijgt bij de verschillende stappen in een flow.

  1. Klik op de knop ‘’Notificaties instellen’’.

  2. Vink aan wie bij welke nieuwe status een bericht moet krijgen en op welk platform deze notificatie binnen komt.

#9.5.1.11 Verwijderen/ aanpassen flow

  1. Klik op de status of pijl om deze te selecteren.

  2. Klik op ‘’Verwijderen selectie’’.

#9.5.2 Notificaties

Onder dit kopje kun je aanvinken naar wie je een notificatie wilt sturen bij welke actie. De notificaties kunnen op drie manieren worden verstuurd.

  • App notificatie

  • IRIS notificatie

  • Mail

#9.5.2.1 Notificaties instellen

  1. Klik op ‘’Notificaties’’

  2. Vink aan wie je een notificatie wilt sturen bij de aan de linkerkant gedefinieerde acties.

#9.5.3 Activiteiten stroom notificaties

Onder dit kopje kun je aangeven wie notificaties binnen krijgt van nieuwe meldingen in de activiteiten stroom. De activiteiten stroom is een widget op het dashboard waar alle activiteiten in IRIS gemonitord kunnen worden. De notificaties kunnen op twee manieren verstuurd worden.

  • IRIS notificatie (dashboard)

  • Mail

#9.5.3.1 Notificaties activiteiten stroom instellen

  1. Klik op ‘’Activiteiten stroom notificaties’’

  2. Vink aan wie je een notificatie wilt sturen bij de aan de linkerkant gedefinieerde acties die weergegeven worden in de activiteiten stroom.

#9.5.4 PDF export configuratie

Onder dit kopje kan je PDF files uploaden naar IRIS.

#9.5.4.1 PDF file uploaden

  1. Klik op ‘’Bladeren…’’.

  2. Selecteer een pdf-file van je PC.

  3. Klik op ‘’Uploaden’’.

#9.5.5 Data export

Onder dit kopje heb je de mogelijkheid om heel de melding database te exporteren naar Excel. Dit doe je door op het knopje ‘’Download Excel file’’ te drukken.

#9.5.6 Bewaking

Onder dit kopje kun je instellen hoeveel uur voor een deadline een melding naar de kritieke fase veranderd. Dit doe je door onder ‘’Melding kritiek x uren voor deadline’’ het aantal uur in te voeren. Een melding in de kritieke fase veranderd van een groene kleur naar oranje om overzicht te creëren op het dashboard. Je kunt ervoor kiezen automatisch een herinnering te sturen als een melding naar de kritieke fase gaat.

Klik na het instellen op ‘’Bewaren’’.

#9.5.7 Rapportages

Onder dit kopje kun je je rapportages aanmaken en monitoren. Deze rapportages kan je later selecteren bij rapportages in IRIS.

#9.5.7.1 Nieuwe rapportage aanmaken

  1. Klik op ‘’Nieuwe rapportage’’.

  2. Geef de nieuwe rapportage een naam.

  3. Bepaal wat voor soort rapportage je wilt maken, dit doe je onder het kopje ‘’Grafiek type’’.

  4. Er zijn vijf verschillende soorten grafieken die je kunt kiezen.

  • Gauge

  • Lijn

  • Staaf

  • Stappen

  • Taart

#9.5.7.2 Gauge

  1. Selecteer onder het kopje ‘’Waarde’’ welke variabelen je wilt gebruiken voor je rapportage. Je kunt hierbij kiezen voor:

  • Het aantal

  • De som van

  • het gemiddelde

  1. Vervolgens verschijnt er een nieuw kopje ‘’Gegroepeerd op’’ hier kiest je op welke variabel wordt gegroepeerd (bijv. Oorzaak).

  2. Als je extra filters wilt toevoegen vink je het blokje bij ‘’Filters’’ aan.

  3. Vul de variabelen in.

  4. Klik op ‘’Voeg filter toe’’ om extra filters toe te voegen.

  5. Onder het kopje ‘’Extra opties’’ kunt u een kleurpatroon kiezen en de drempelwaardes van u grafiek instellen.

  6. Klik op ‘’Test rapportage’’ om een voorbeeld te krijgen van de nieuw aangemaakte rapportage.

  7. Als je tevreden bent klikt je op ‘’Bewaren’’.

#9.5.7.3 Lijn

  1. Selecteer onder het kopje ‘’Waarde’’ welke variabelen je wilt gebruiken voor je rapportage. Je kunt hierbij kiezen voor:

  • Het aantal

  • De som van

  • het gemiddelde

  1. Vervolgens verschijnt er een nieuw kopje ‘’Gegroepeerd op’’ hier kies je op welke variabel wordt gegroepeerd (bijv. Oorzaak).

  2. Vink het blokje ‘’X-as’’ om de x-as van je grafiek te bepalen. Er verschijnt nu een extra regel waar je je gewenste variabelen kunt invullen.

  3. Als je extra filters wilt toevoegen vink je het blokje bij ‘’Filters’’ aan.

  4. Vul de variabelen in.

  5. Klik op ‘’Voeg filter toe’’ om extra filters toe te voegen.

  6. Onder het kopje ‘’Extra opties’’ kun je de grafiek cumulatief maken door deze optie aan te vinken.

  7. Klik op ‘’’Test rapportage’’ om een voorbeeld te krijgen van de nieuw aangemaakte rapportage.

  8. Als je tevreden bent klik je op ‘’Bewaren’’.

#9.5.7.4 Staaf

  1. Selecteer onder het kopje ‘’Waarde’’ welke variabelen je wilt gebruiken voor je rapportage. Je kunt hierbij kiezen voor:

  • Het aantal

  • De som van

  • het gemiddelde

  1. Vervolgens verschijnt er een nieuw kopje ‘’Gegroepeerd op’’ hier kies je op welke variabel wordt gegroepeerd (bijv. Oorzaak).

  2. Vink het blokje ‘’X-as’’ om de x-as van je grafiek te bepalen. Er verschijnt nu een extra regel waar je je gewenste variabelen kunt invullen.

  3. Als je extra filters wilt toevoegen vink je het blokje bij ‘’Filters’’ aan.

  4. Vul de variabelen in.

  5. Klik op ‘’Voeg filter toe’’ om extra filters toe te voegen.

  6. Onder het kopje ‘’Extra opties’’ kun je de grafiek cumulatief en/ of gestapeld maken door deze optie aan te vinken.

  7. Klik op ‘’Test rapportage’’ om een voorbeeld te krijgen van de nieuw aangemaakte rapportage.

  8. Als je tevreden bent klik je op ‘’Bewaren’’.

#9.5.7.5 Stappen

  1. Selecteer onder het kopje ‘’Waarde’’ welke variabelen je wilt gebruiken voor uw rapportage. Je kunt hierbij kiezen voor:

  • Het aantal

  • De som van

  • het gemiddelde

  1. Vervolgens verschijnt er een nieuw kopje ‘’Gegroepeerd op’’ hier kies je op welke variabel wordt gegroepeerd (bijv. Oorzaak).

  2. Vink het blokje ‘’X-as’’ om de x-as van u grafiek te bepalen. Er verschijnt nu een extra regel waar je je gewenste variabelen kunt invullen.

  3. Als je extra filters wilt toevoegen vink je het blokje bij ‘’Filters’’ aan.

  4. Vul de variabelen in.

  5. Klik op ‘’Voeg filter toe’’ om extra filters toe te voegen.

  6. Onder het kopje ‘’Extra opties’’ kan je de grafiek cumulatief maken door deze optie aan te vinken.

  7. Klik op ‘’Test rapportage’’ om een voorbeeld te krijgen van de nieuw aangemaakte rapportage.

  8. Als je tevreden bent klik je op ‘’Bewaren’’.

#9.5.7.6 Taart

  1. Selecteer onder het kopje ’’Waarde’’welke variabelen je wilt gebruiken voor je rapportage. Je kunt hierbij kiezen voor:

  • Het aantal

  • De som van

  • het gemiddelde

  1. Vervolgens verschijnt er een nieuw kopje ‘’Gegroepeerd op’’ hier kies je op welke variabel wordt gegroepeerd (bijv. Oorzaak).

  2. Als je extra filters wilt toevoegen vink je het blokje bij ‘’Filters’’ aan.

  3. Vul de variabelen in.

  4. Klik op ‘’Voeg filter toe’’ om extra filters toe te voegen.

  5. Klik op ‘’Test rapportage’’ om een voorbeeld te krijgen van de nieuw aangemaakte rapportage.

  6. Als je tevreden bent klik je op ‘’Bewaren’’.

#9.5.7.7 Nieuwe veiligheidsrapportage

  1. Klik op ‘’Nieuwe veiligheidsrapportage’’.

  2. Bepaal onder ‘’Veiligheidsrapportages types’’ wat voor rapportage je wilt maken.

  3. Geef je rapportage een naam.

  4. Selecteer het bedrijf waarover je rapporteert.

  5. Vul je vermenigvuldig parameter in.

  6. Kies voor het betreffende jaar of vink opeenvolgend jaar aan.

  7. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.5.8 Melding coördinator

Onder het kopje melding coördinator kan je coördinatoren aanwijzen en beheren. Coördinatoren zijn personen, die aangesteld kunnen worden om verschillende melding types te monitoren. Ze kunnen als overkoepelende functie mensen eigenaar maken van meldingen, zodat de melder dit niet bij voorhand aan hoeft te geven. Zo kan je de meldingen laagdrempelig houden.

#9.5.8.1 Melding coöordinator aanmaken

  1. Klik op ‘’Melding coördinator regel toevoegen’’.

  2. Geef de nieuwe coördinator een omschrijving.

  3. Selecteer onder het kopje ‘’bedrijf’’ over welk bedrijf iemand coördinator wordt.

  4. Kies over welke melding soorten, objecten en klanten de persoon coördinator moet zijn. (Deze keuzes staan standaard op ‘’alle meldingsoorten’’. Als je het vinkje verwijderd komt er een regel tevoorschijn, waarin je een selectie kunt maken.)

  5. Voeg de gebonden persoon toe onder het kopje ‘’Melding coördinators’’.

  6. Zodra je dit hebt gedaan, ontstaat er een nieuwe regel waar je ook je standaard melding coördinator instelt. Dit is een coördinator die nog weer over andere coördinatoren heen functioneert.

  7. Klik op ‘’Bewaren’’.

#9.5.9 Overige instellingen

Onder het kopje overige instellingen kunt een standaard uurtarief bepalen, dit doet je door onder het kopje ‘’Standaard uurtarief’’ het juiste getal in te vullen.

Daarnaast kan je bepalen want de standaard melding soorten zijn als er een melding wordt aangemaakt vanuit RAS.